Een mooi, goed te lezen boek over hoe een Joodse jongen ‘alleen’ de oorlog door komt. Eddy en zijn moeder komen terecht in het kamp Westerbork, ondanks dat hun vader een ‘sperre’ heeft. Daar leven zij onder erbarmelijke omstandigheden en wordt de jongen ernstig ziek. Hij krijgt een zwaar geval van dysenterie, verergerd door dat hij pas nog een longontsteking heeft gehad. Na verloop van tijd worden Eddy en zijn moeder vrijgelaten en vertrekken naar Amsterdam, waar zij opgenomen worden in het Joods Ziekenhuis, onder het mom van een ernstige, besmettelijke ziekte. Dat gaat lange tijd goed, tot de Duitsers een razzia houden in het ziekenhuis. Op het nippertje wordt Eddy gered en met een ambulance afgevoerd.
Dan begint een tocht langs diverse opvang- en onderduikadressen. Uiteindelijk heeft hij op 18 verschillende plekken gewoond. Door verraad kwam hij weer in Westerbork terecht. Omdat toen de algemene staking van het spoorwegpersoneel plaats vond, waren er geen transporten meer naar andere kampen. Eddy werd dus niet afgevoerd naar Polen of Duitsland. Op het einde van de oorlog zat de toen nog 11-jarige van Thijn nog steeds in het kamp, waar hij zelfs een tijdje een baantje als bewaker van de collaborateurs kreeg.
Het boek is goed geschreven, zonder dat het verhaal echt te zwaar wordt. Geweld komt in het boek amper voor. Dat het goed komt met de jongen blijkt wel uit het feit dat hij later een poos burgermeester is van Amsterdam.