Het 26e(!!) deel uit een serie, en het eerste deel van deze sub-reeks. Een beetje volgens het stramien uit andere delen, met een invasie/scheuringen/demonen. Hoewel de achtergrond redelijk word weergegeven en je het verhaal goed kan volgen zonder de vorige delen gelezen te hebben, adviseer ik toch om deze eerst te lezen. Boek heeft een langzame start, daar Feist tot ongeveer halverwege nog bezig is met het voorstellen van de nieuwe personages. Einde voelde wat gejaagd aan.
Een ras van krijger-elven vecht voor een verloren zaak tegen horden demonen. Om uitsterven te voorkomen zoeken zij naar hun verloren thuiswereld. Het licht echter niet in hun aard om andere rassen als hun gelijken te beschouwen, zij kennen alleen maar de drang om die (met geweld) te overheersen.
Tegelijkertijd worden er steeds meer demonen waargenomen in Midkemia en een van de tempels zend er een Ridder-Amant op uit om dit te onderzoeken. Het idee van weer een invasie door demonen is nu wel een beetje te veel aan het worden. Misschien dat Feist in de laatste 4 boeken met iets anders komt, maar dat betwijfel ik
De toekomst van de wereld, en misschien zelfs wel van het heelal staat op het spel.
Wat ik niet snap is waarom Miranda vier nachten wachtte op wat er ging gebeuren in het kamp van de ‘zwarte hoeden’, en niet eerder daar terug kwam om opruiming te houden. Ook begrijp ik niet waarom Puc, die in ‘De toorn van een waanzinnige god‘, een scheuring/poort kon maken om een deel van de maan van Kelewan die planeet te laten verwoesten, maar hij kon geen bescherming voor zijn huis maken?!