Jan Prins doet het niet zo heel erg goed op school, alleen de vakken die hem interesseren kunnen op zijn aandacht rekenen. Om zijn zoon tot resultaten aan te moedigen belooft Kolonel Prins dat hij mee mag op een van de boten van zijn vriend, reder Roos. Deze heeft een zoon, Arie, die ook mee mag. Als dan ook de zoon van een bevriende zakenrelatie van pa Roos, Bob Evers, mee gaat is het trio compleet.
Op een mooie dag in juli vertrekken de drie jongens met een van de schepen van de rederij Roos. Ze kunnen niet voorzien dat hun reis het begin zou worden van een avontuur met een schipbreuk, muiterij en een onbewoond eiland.
De jongens zijn nog niet zo ontwikkeld als ze in de latere verhalen zijn, jan is nog niet zuinig, Arie heeft dan wel sproeten en rood haar, ook is hij al behoorlijk rond, maar is nog lang niet zo lim.
De tijdsgeest is, zeker in de Hardcover uitvoering, wel duidelijk jaren ’50. Zo wordt er nog wel eens het ‘N’-woord gebruikt.