
Dit boek is een verrassend goede start van een veelbelovende trilogie. Hoewel ik het op basis van de cover misschien over het hoofd zou hebben gezien, spraken de vele viersterrenrecensies op diverse sites boekdelen. En terecht.
Het verhaal begint wanneer Hoop en Rood al op jonge leeftijd hun ouders verliezen en gedwongen worden voor zichzelf te zorgen. Hoop vindt onderdak bij een groep monniken, waar ze als schoonmaker aan de slag gaat. Totdat het hoofd van het klooster haar in het geheim traint tot krijger. Haar missie? Wraak nemen op de moordenaar die de inwoners van haar dorp heeft afgeslacht.
Ondertussen belandt Rood in de achterbuurten van een stad. Samen met Sadie de Geit wordt hij ontvoerd en gedwongen te werken op een schip. Het duurt niet lang voordat Sadie hen beiden bevrijdt en het schip overneemt. Zo worden Rood en Sadie beruchte piraten.
Jaren later zien we hoe Hoop en Rood volwassen worden en hun levens een nieuwe wending nemen. Het blijkt dat de moordenaar die Hoop zoekt, ook plannen heeft met de achterbuurt waar Rood woont. Uiteindelijk kruisen hun paden en bundelen Hoop en Rood hun krachten om deze moordenaar te stoppen. Zoals verwacht verloopt dit niet zonder slag of stoot.
De auteur heeft een prachtige wereld gecreëerd, met eilandjes en dorpjes die je moeiteloos voor je kunt zien. Ook de mindere wijken in de steden zijn intrigerend; ze verschillen sterk van elkaar en hebben elk hun eigen unieke cultuur.
De personages zijn stuk voor stuk goed uitgewerkt, van Hoop en Rood tot zelfs de zogeheten Biospinners – ze hebben allemaal een eigen identiteit. De auteur heeft zelfs een geheel eigen reeks vloeken bedacht, waarbij vooral het woord ‘pis’ opvallend vaak voorkomt.